De kinderen op de binnenplaats speelden oorlog, ze speelden hun oorlog luid en schel. Vanuit het venster riep ik ze toe: speel toch eens vrede! Ik hoopte dat ze dan minder lawaai zouden maken. De kinderen beneden
op de binnenplaats waren enthousiast: Laat ons vrede spelen! Brulden ze als uit één mond. En ze overlegden wat te doen, gisten en maakten alweer ruzie en dan riep een ukkepuk naar mijn raam toe: oom, hoe speelt men vrede?
PETER SCHÜTT
(Duitsland, 1939–)
Uit. „Wenn das Eis geht, Ein Lesebuch zeitgenössischer Lyrik, Deutscher Taschenbuch Verlag“ Vertaling Germain Droogenbroodt
“It would be lonely this Christmas” speelt de jukebox in een bar. De muziek entertaint gevoelens bij iemand die in de nacht van het jaar bedelt om liefde, angst om het eenzaam zijn.
Een zwarte blouse met bh-bandjes er doorheen verlokking in een ander bed de strop die dicht trekt bij iemand die in de nacht van het jaar verschraalde liefde zoekt, angst om het eenzaam zijn.
“Alles slaapt, eenzaam waakt” galmt door een kerk priesters met hondenogen, blikken naar de glibberige weg van de hemel een nachttrein verliest vaart en fluit in de nacht van het jaar onzekere liefde, angst om het eenzaam zijn.
Turende koplampen, eindeloze baan goedkope sigaretten, de ochtend gloort geen onachtzaamheid, smetteloos de rit. Straks op zoek naar cockpitliefde in de nacht van het jaar, angst om het eenzaam zijn.
Misschien hadden we slechts zeven nachten Ik weet het niet ik heb ze niet geteld Hoe had ik het ook gekund. Misschien waren het er maar zes of waren het er negen. Ik weet het niet maar ze waren zoveel waard als de langste liefde Misschien waren het vier of vijf nachten zoals deze Misschien kan men leven zoals een eindeloze liefdesnacht een leven lang.
IDEA VILARIÑO,
URUGUAY (1920 –2009) Uit “Idea Vilariño, Poesía Completa”, Cal y Canto s.r.l., Montevideo, Uruguay Vertaling: Germain Droogenbroodt
Singen die Vögel dies auserwählte Volk Wir Maskenträger haben verlernt zu lauschen dem Amselgespräch und der innern Musik Herbst der freundliche Feind Leg deinen Raum in den Rahmen der Zeit.
Herfst
Ook in de herfst zingen de vogels dat uitverkoren volk Wij maskerdrager hebben verleerd te luisteren naar het gesprek van de merels en de innerlijke muziek Herfst de vriendelijke vijand Leg jouw ruimte in het raam van de tijd.
Jij, kleine troubadour die de ochtenden opent zeg me: als de kerselaar sterft zal je dan bij dageraad weer vrolijk aan mijn raam komen fluiten? Jij, gevederde vogel jij ziet me niet, maar ik hoor je… Wie heeft jou de noten en de arpeggio’s van je lied geleerd? Voor wie is jouw nachtelijke triller bestemd? Is het jouw gebed misschien om afscheid van de dag te nemen of zou je zo eenzaam zijn? Kom, ik wil jouw nest zijn, kom zonder angst van je tak, vervoeg mijn eenzaamheid bij het uitstervend vuur van deze winternacht.
Weinig mensen hebben zo’n turbulent, zelfs tragisch leven geleid als prins Charles d’Orléans (1391-1465). En toch heeft hij de eeuwen overleefd door zijn beminnelijke, van wijsheid getuigende poëzie. Hij werd geboren tijdens de Honderdjarige Oorlog die in die eeuw woedde tussen Frankrijk en Engeland. Tegelijkertijd werd zijn vaderland verscheurd door de burgeroorlog van de Armagnacs tegen de Bourguignons. Hij heeft de ellende van de vijftiende eeuw aan den lijve ondervonden.
Charles d’Orléans werd in Parijs geboren als de oudste zoon van Lodewijk van Orléans en diens echtgenote Valentine van Milaan. Het noodlot wilde dat Frankrijk in die tijd werd geregeerd door een krankzinnige koning. In feite werd om de macht gestreden door zijn neef Jan zonder Vrees, de hertog van Bourgondië, en zijn broer Lodewijk van Orléans, de vader van Charles. Huurlingen van beide partijen trokken jarenlang plunderend en verwoestend door het land.
Charles’ vader werd in 1407 vermoord in de Rue Barbette, vermoedelijk met medeweten van de Bourgondische hertog. Zijn moeder bezweek een jaar later aan haar verdriet.
In 1411 vroeg Jan zonder Vrees om Engelse hulp tegen de Armagnacs. Op 25 oktober 1415 zegevierden de Engelsen bij Azincourt. Na de slag vonden zij op het slagveld onder een stapel lijken het gewonde lichaam van Charles d’Orléans. Zo raakte hij in krijgsgevangenschap. Hij was toen 24 jaar. Hij zou 25 jaar lang van de ene gevangenis naar de andere worden gesleept. De jaren in Engeland werden getekend door een aaneenschakeling van vernederingen.
Aanvankelijk was hij opgesloten in het kasteel Windsor, later in 1422 in het kasteel van Bolling-broke, in 1430 in Londen. Men sleepte hem van de ene cipier naar de andere en niet altijd werd hij met eerbied en respect behandeld. Het was in die periode dat hij het gerucht van zijn dood weers-prak met een ballade waarin hij dichtte:
Je hoeft voor mij geen zwart te dragen, laat je maar grijze kleding geven, zichtbaar voor ieder deze dagen: nog altijd is de muis in leven.
In 1440 mocht hij eindelijk naar zijn vaderland terugkeren. Het medelijden van de hertogin van Bourgondië had hem bevrijd. Hij kon zijn neef, hertog Filips van Bourgondië, in de armen sluiten. De vrede tussen de Armagnacs en de Bourguignons was definitief getekend. Nog datzelfde jaar trouwde Charles d’Orléans met Marie van Kleef, een nicht van Filips. Een nieuwe fase in zijn leven begon. Hij trok zich terug op zijn kasteel te Blois. Hij was weliswaar berooid met als enig kostbaar bezit zijn boekerij, maar hij omringde zich met literaire vrienden en genoot met volle teugen van het leven. Hij maakte niet alleen gedichten, maar schiep ook dichters.
Aan het einde van zijn leven heeft Charles d’Orléans zich nog eenmaal gewaagd aan een politiek avontuur. Toen koning Lodewijk XI in 1464 de hertog van Bretagne brutaalweg van zijn hertogdom beroofde, liet de oude dichter zich in de Statenvergadering in Tours verleiden tot een weerwoord. Zijn leeftijd gaf hem wel enig recht van spreken, dacht hij, maar de koning ontstak in woede en verpletterde hem met scheldwoorden en beledigingen. De prins zag zich genoodzaakt Tours te ontvluchten. Na zijn aankomst in Amboise overleed hij op 4 januari 1465.
DE AUTEUR VAN DE DICHTBUNDEL
Fred van Enske (1925 – 2017) debuteerde 65 jaar geleden tijdens de Hongerwinter in het clandestiene tijdschrift Zaans Groen. Hoewel hij sindsdien nog maar zelden publiceerde, een enkele bijdrage aan De Tweede Ronde uitgezonderd, is hij zijn hele leven blijven dichten, de laatste jaren vooral als vertaler van Engelse en Franse poëzie.
Uit zijn opgebouwde schatkamer verschenen diverse bundels met vertalingen van gedichten, balladen en rondelen. Bovenstaande van Charles d’Orléans verscheen in de bundel De weemoedige prins.