Geplaatst op

Paul Celan | De jaren van jou naar mij

Sandro Botticelli


Weer krult jouw haar, als ik ween. Met het blauw van je ogen
dek je de tafel van onze liefde: een bed tussen zomer en herfst.
We drinken, wat gebrouwen werd, niet door mij, niet door jou,
noch door een derde:
we drinken een leeg en laatste.
We kijken naar elkaar in de spiegels van de diepzee en reiken
elkaar vlugger de gerechten aan:
de nacht is de nacht, hij begint met de ochtend,
ze vlijt me bij jou neer.

Foto van Paul Celan

PAUL CELAN, BOEKOVINA (1920 – 1970)
Vertaling Germain Droogenbroodt
uit “Liebesgedichte, Paul Celan, Insel Verlag, Berlin

Paul Celan: Meer nog dan nu al het geval is, zou zijn werk het trigonometrische punt van de naoorlogse Europese dichtkunst op zijn minst raken – vooral omdat men door zijn woorden geconfronteerd wordt met de grens waarop nog net of net niet meer poëzie kan ontstaan. Met name bij deze dichter wordt de vraag naar het bestaansrecht van de poëzie actueel.

Volgens Henri Michaux verscheen er om Celans mond steevast een glimlach als hem voorgehouden werd dat er na de verschrikkingen van deze eeuw, de wereldoorlogen en de atoombommen, van gedichten toch geen sprake meer kon zijn. Alsof die ‘sourire’ het positieve antwoord zowel sanctioneerde als bedenkelijk maakte. Soms lijkt het bovendien of Celan zich als de laatste dichter überhaupt beschouwde, en of hij door zijn dood in de Seine het spreken op het snijvlak van de verstomming zijn ultieme dimensie wilde geven. Lees verder…